De grenzen van het theater zijn de laatste jaren steeds meer aan het verschuiven. Welcome To Asbestos Hall, een project van Trajal Harrell, tevens associate artist van het Holland Festival 2025, is een sprekend voorbeeld daarvan. Het werk presenteert zich nadrukkelijk als een “work in progress”, geen afgerond product, maar een momentopname binnen een groter creatief proces. Als toeschouwer word je uitgenodigd om deel te nemen aan iets dat nog in ontwikkeling is. Dit gegeven roept fundamentele vragen op over de rol die men als publiek inneemt binnen een onaf, artistiek proces en over de waarde die aan zo’n ervaring wordt toegekend. In feite, dwingt Harrells project tot het bevragen van de grens tussen proces, product en de mate waarin dit proces consumeerbaar is. Het project is opgedeeld in een aantal visits met een randprogrammering eromheen. Ik bezocht via dit schrijverstraject enkel Visit #3.
Bij binnenkomst ontvang ik een papieren kaartje met een nummer erop geschreven. 3 staat op die van mij. Het is een nummer dat mij aanwijst wanneer ik aan de beurt ben. We krijgen een korte introductie, geschreven door Harrell en voorgelezen door een van de leden van zijn artistieke team, waarin een korte uitleg wordt gegeven over het werk en het doel van dit project. Het publiek, zo wordt verteld, wordt uitgenodigd om hieraan deel te nemen en zich te laten onderdompelen in het proces. De introductie vooraf is beknopt en vooral praktisch: er wordt gevraagd niet te applaudisseren en ook niets inhoudelijks delen met de volgende groepen. Deze summiere uitleg laat veel aan de verbeelding over. Ik merk hoe dit mijn verwachtingen beïnvloedt. Zonder duidelijke context voel ik me zowel nieuwsgierig als enigszins ontheemd. Misschien is dat precies de bedoeling, maar het roept bij mij de vraag op in hoeverre een publiek gestuurd of juist losgelaten moet worden bij een dergelijk experimenteel werk. De zaal van Likeminds wordt langzaam leger naarmate de nummers worden omgeroepen. De tijd tussen de nummers neemt toe en er ontstaat een groeiende onrust tussen de wachtende deelnemers. De wachttijd voelt niet als een neutrale tussenruimte, maar als een wezenlijk onderdeel van de ervaring. Ik vraag me af: is dit wachten bedoeld als voorbereiding, als test van mijn geduld, of als een uitnodiging tot reflectie over mijn als toeschouwer binnen dit proces in relatie tot de betekenis van kunst als proces en als onaf product?
Als nummer 3 wordt omgeroepen, word ik met een kleine groep naar een donkere ruimte geleid. Wanneer mijn ogen gewend zijn aan het duister, zie ik de contouren van een performer die tegen een grote metalen plaat leunt. Rondom de performer en de plaat is een witte cirkel getekend. Ik, als toeschouwer, sta erbuiten, net als Harrell zelf die zijn eigen werk observeert. De stilte wordt doorbroken door de eerste zinnen van een popnummer “I had a dream, I got everything I wanted” klinkt door de ruimte, maar wordt tegelijkertijd onderbroken door andere geluidsfragmenten, zowel tekstueel als muzikaal. De performer begint te duwen tegen de metalen plaat; eerst met haar schouders, daarna met haar hele lichaam. Haar handen blijven langs haar zij, haar ogen rollen in haar oogkassen en haar mondhoeken staan constant scheef, met als gevolg dat de algemene staat van het lichaam en de uitdrukking op het gezicht als niet niet-neutraal en oncontroleerbaar aandoen. De bewegingen lijken buiten controle van de performer te zijn, alsof haar hoofd het lichaam niet aanstuurt. Toch straalt de performer geen frustratie uit, maar een opmerkelijke rust en kalmte. Er heerst een scherpe tegenstelling tussen het ogenschijnlijke onvermogen van het lichaam en de innerlijke berusting van de performer. Vervolgens verdwijnt de performer achter een deur en dient het publiek haar naar een andere, door het daglicht verlichte, ruimte te volgen, die, in tegenstelling tot de donkere ruimte, verademing biedt. Daar staat de performer opnieuw, gekleed in een roze romper, wederom tegen een metalen wand binnen een witte cirkel. Op de grond ligt een plas vocht, witte kiezels – of zijn het pillen - en uitgedroogde bladeren. De handelingen van het duwen worden exact herhaald, net als de muziekfragmenten van daarnet. Plotseling geeft de performer over: een brokkelige witte substantie valt op de vloer. De handeling is zeer gecontroleerd. Mijn reactie is er een van afschuw en ongemak. Opvallend is de uitdrukking op het gezicht van de performer. Een lach ontwikkelt, bijna kinderlijk uitdagend, wat mijn eigen ongemak enkel vergoot.
Na afloop wordt het publiek uitgenodigd om iets om de metalen plaat te schrijven. Op het moment weet ik niet zo goed wat ik moet met de performance die ik zojuist heb gezien, dus lees ik wat anderen hebben geschreven. Mijn oog blijft steken bij “I am sorry”. Het doet een beroep op mijn gevoel van schuld en frustratie. Am I sorry tegenover het onafgemaakte en het ongrijpbare van het werk? Of am I sorry voor mijn verlangen naar betekenis, voor mijn ongeduld of voor het feit dat ik wellicht te veel verwacht van een kunstwerk dat zichzelf als onaf presenteert? Wat overblijft is een licht onbehagen, niet alleen vanwege de korte duur van het bezoek, maar ook door het besef dat ik slechts een fragment heb gezien van een groter geheel. Zou mijn ervaring anders zijn geweest als ik meerdere visits had bijgewoond? De website van het Holland Festival benadrukt het unieke, het fragmentarische en het onverwachte van elke visit. De visits bieden, volgens het Holland festival, een “unieke inkijk” in het maakproces. Ik erken de potentie van het werk, maar de keuze om het procesmatige karakter ervan als losse betaalde ervaring aan te bieden, roept vragen op. Maakt deze vorm van presenteren het proces zelf tot een product of is het juist een uitnodiging om als publiek na te denken over wat een kunstervaring waardevol maakt? Kan een experiment nog experiment zijn als het in een institutioneel kader wordt geplaatst en als ‘ervaring’ wordt verkocht? Bovendien kan worden bevraagd in hoeverre het problematisch is dat kunst een bepaalde exclusiviteit kent.
De volgende spanning houdt mij bezig: het project lijkt zich af te zetten tegen theaterconventies en de commodificatie van kunst, maar wordt tegelijkertijd onderdeel van het systeem waartegen het zich afzet. De verschillende visits nodigen, in eerste instantie, namelijk uit tot participatie en zijn een poging om de bezoeker deelgenoot te maken van een creatief proces, in plaats van een traditioneel eindproduct te presenteren. Toch doet het daarin een beroep op de verwachtingen van het publiek die een “product” bezoeken, namelijk een “inkijkje” in het proces. Als toeschouwer loop ik naar buiten met een gevoel dat blijft hangen tussen bewondering voor de radicaliteit van het concept en kritische vragen over de uitvoering en context. Is het onaf-zijn hier een kracht of wordt het proces daardoor alsnog gecommodificeerd?
Wellicht is die kritische houding precies wat dit project van Harrell en deze visit blootlegt en misschien zelfs beoogt: een ongemakkelijke, onvoltooide en eenzijdige dialoog tussen kunst, publiek en institutie. Het werk biedt ruimte voor reflectie over mijn eigen positie binnen dit proces en laat mij tegelijkertijd nadenken over hoe mijn eigen verwachtingen samenhangen met de manier waarop kunst binnen institutionele kaders wordt gepresenteerd en geconsumeerd. Als toeschouwer mag ik daar kritisch tegenover staan. Dat is, in zekere zin, ook deel van het proces.