Ga naar de hoofdcontent
HF x Uva: De poëzie van Ring of our Time

HF x Uva: De poëzie van Ring of our Time

Geschreven door Jonathan Veenhuijsen

De Grote Zaal van ITA, een toneel vol muziekmakers

voorwerpen uit verschillende culturen die ik soms herken

soms totaal niet kan plaatsen

Achter hen

een podiumbreed doek

met daarop projecties van getekende sterren in wording

zich later uitbreidend naar de zijloges

Boven hen

een rood oplichtende ring

met een tweelingbroer op de vloer

vlak voor hen

Iets verder voor hen

één groeiend publiek

Tussen die steeds groter wordende groep

een verhoogd pad

met trappen aan weerszijden

 

Uit een samenwerking van veertig artiesten, afkomstig uit verschillende delen van de wereld, is deze nieuwe opera voortgevloeid. Door inspiratie te putten uit mythologieën van verschillende culturen vertelt Ring of our Time een lyrisch verhaal over de geschiedenis van gekolonialiseerde natuur vanuit verschillende perspectieven. In deze beschouwing duik ik in de poëtische taal van de voorstelling, aan de hand van geselecteerde voorbeelden, om deze vervolgens met de thematieken te rijmen.

 

Als de muziek begint te spelen, komen twee personages van weerszijden van het toneel op. Ze dragen kleding vol kleuren, met patronen die niet-westerse culturen representeren. Hun bewegingskwaliteit bezit een ondertoon van rituele dans, die mij tot de associatie “oer godinnen” brengt. Interessant dat later, als ze zonder bovenkleding opkomen, blijkt dat het twee mannelijke lichamen zijn, die als twee druppels water op elkaar lijken. Eenmaal thuis op de webpagina ontdek ik pas dat ze tweelingbroers zijn, en dat hun personages op de website “Time-keepers” genoemd worden.

 

Na hun verschijning betreedt een derde man het podium, gekleed in het rood. Zijn bewegingen lees ik als vurig, gepassioneerd en in mijn gedachten maak ik hem ‘de zon’ – niet in het minste omdat hij met hulp van de eerste twee een hoepel beklimt en daarin boven het podium hangt. Tijdens de voorstelling bevindt hij zich vaker hier. Op andere momenten neemt hij een meer afstandelijke en beschouwende houding aan ten opzichte van de rest van de groep. Altijd verplaatst hij zich met de minst menselijke bewegingskwaliteit, namelijk op handen en voeten, lager dan de andere performers. Zijn rol associeer ik hierdoor met een natuurlijk, als een element, of een spiritueel figuur, terwijl de anderen zich op twee benen verplaatsen. Hun handelingen beperken zich grotendeels tot menselijke handelingen, dat wil zeggen, ze zijn herkenbaar en gemakkelijk uitvoerbaar.

 

Dan verschijnt er een groep vrouwen, allen in verschillende kleuren kostuums, die gelijk tot mijn verbeelding spreken. Een zangeres in een lichtblauwe jurk met gouden kroon doet me denken aan een zeegodin; een vrouw in het goud brengt mij associaties met zon, zand en rijkdom; een ander draagt dezelfde stof als de man die ik als zon zag, is zij de maan? Ze draagt ook veren, dus misschien eerder een of ander nachtdier?

 

De muziek stuwt het publiek over de golven van de voorstelling. Mythologische godsfiguren zoals de Babylonische Tiamat en Oshun uit de Yoruba cultuur worden in de aria’s bezongen door de groep vrouwen. Ze worden wisselend gepersonifieerd en aangesproken. Halverwege verschijnt op het achterdoek het jaartal “1492”. Op dat moment wordt het een symbool voor het begin van het kolonialisme; het jaartal waarin Columbus volgens de overlevering in de Amerika’s arriveerde.

 

We volgen de tijdlijn langs chronologische jaartallen en komen in de 19e eeuw; de tijd van industrialisatie, maar ook die van overheersing en exploitatie van koloniale gebieden. Associaties van geweld door Europese kolonisten doemen op en ik realiseer me dat mijn persoonlijke geschiedenis tegenover de geschiedenis ligt die op dit toneel getoond wordt. Een combinatie van plaatsvervangende schaamte en bewondering voor de rijkdom van deze culturen stromen door mijn aderen, met een vleugje jaloezie dat ik niet direct begrijp.

 

Richting het einde wordt ondanks deze gewelddadige geschiedenis de liefde voor de mensheid bezongen. Ik word aangesproken op het kapotmaken van de aarde, het vergiftigen van het water en het leegroven van land en dit speelt in op een verantwoordelijkheidsgevoel dat ik eerst niet kan plaatsen – is het afkomstig van mijn voorouders? De voorstelling brengt me in een sterk spiritueel denkkader; in de aria’s worden regelmatig voorouders bezongen en ik kan niet anders dan me afvragen welke rol de mijne gespeeld hebben in deze geschiedenis.  De plaatsvervangende schaamte die ik eerder voelde, noem ik voorouderlijke schaamte als de voorstelling me duidelijk maakt hoe groot de rijkdom is van deze verscheidenheid aan culturen, weergegeven in rituele handelingen die met zorg en aandacht worden uitgevoerd.

 

Terwijl de muziek mij door de voorstelling heen gidst, denk ik na over mijn associaties. De interpretaties die ik heb op basis van het toneelbeeld zijn een manier om betekenis te geven aan de abstractie die ik waarneem; verbeeldingen die door poëtische liedteksten begeleid worden, maar weinig vertellend zijn.

 

Ik vraag me af hoe het komt dat ik sinds moment één het gevoel heb met de stroming van de voorstelling meegevoerd te worden. In mijn beleving wordt er een overkoepelende taal gesproken die mij verbaast in haar begrijpelijkheid. Communiceert de combinatie van associatieve muziek met zang in een vreemde taal zo helder? De vertaling helpt mij richting geven aan de inhoud en zet mij als toeschouwer toch aan het werk. De vormgeving van de lichamen en de ruimte wordt niet toegelicht (geen traditionele “wie-wat-waar”), ze blijft abstract en geeft mij zo de ruimte zelf te interpreteren. Mijn verwondering blijft hangen rond de wisselwerking tussen de afwezigheid van een analyseerbare logica en de helderheid van de overdrachtelijke poëtische taal.

 

Na afloop ga ik naar huis vol ontzag, vervuld van een gevoel dat ik iets heel bijzonders heb mogen aanschouwen. Toch vind ik het ontzettend moeilijk om uit te drukken waarom. Ik schrijf een inleiding, en nog een, maar de juiste woorden komen nog niet op aan mijn scherm. Tot ik in gesprek over intercontinentale adoptie door een vriendin herinnerd wordt aan hoe westers het idee is dat “welvaart gelijk staat aan geluk”. Pas dan word ik me (wederom) bewust van mijn westers referentiekader. Ik dank Ring of our Time in gedachten voor deze zo niet-westerse ervaring.