Ga naar de hoofdcontent
HF x UvA: Waar het lichaam zich ontvouwt

HF x UvA: Waar het lichaam zich ontvouwt

Visit #1 van Welcome to Asbestos Hall van Trajal Harrell

Geschreven door: Unnur Hlíf Rúnarsdóttir
Student van de master International Dramaturgy aan de Universiteit van Amsterdam

Het is de derde dag van het Holland Festival en ik ben op weg naar iets wat aanvoelt als de rand van Amsterdam-Noord, op weg naar Welcome to Asbestos Hall op het Likeminds-podium. Dit is het werk van choreograaf Trajal Harrell, dit jaar de associate artist van het festival. Het is een warme dag, waarschijnlijk een van de warmste tot nu toe, en buiten wachten mensen met drankjes in de hand tot het bezoek begint. Ik zeg bezoek, want dit is geen voorstelling in de traditionele zin van het woord.


Ik heb geen idee wat ons achter de deur te wachten staat, maar de bedrijvigheid van de organisatoren is duidelijk merkbaar. Ze kijken of alles en iedereen klaar is om ons binnen te laten. In de zaal zit een vrouw op het podium, in het midden, omringd door een grote witte cirkel van krijt op de vloer. Ze reageert nauwelijks als we binnenkomen en om haar heen plaatsnemen in een kring. De normale theaterbanken blijven leeg; alleen stoelen op het podium omringen haar. Alsof het podium zelf ook zijn functie heeft losgelaten. Kan het nog wel een podium genoemd worden?


Na een korte stilte, waarin we elkaar en de vrouw aankijken, en de ruimte in ons opnemen, richt Harrell zich tot ons. Hij vertelt dat dit bezoek slechts twee dagen is gerepeteerd voordat het op het Holland Festival in première ging, na een eerdere versie die in België werd opgevoerd. Dit maakt ons deel van het proces: het wordt opgevoerd, maar het is nog aan het onstaan. We worden uitgenodigd om het te ervaren, en ook uitgenodigd om níét te klappen aan het einde. Het applaus wordt bewaard voor het slotbezoek. Een doorlopende performance, misschien zelfs een die nooit echt eindigt.


Na deze woorden begint de vrouw plotseling te bewegen. Ze begint rond te rennen, ogenschijnlijk willekeurig maar gecontroleerd, maakt oogcontact met verschillende mensen in het publiek, groet ons één voor één. Haar korset en rok zijn te groot; het korset zakt af en onthult haar borsten. Niet veel later voegt een tweede vrouw zich bij haar, in een doorschijnende blouse met lange mouwen en een lange rok. Ook zij begroet ons op soortgelijke wijze.


Intussen gaat er een klein papiertje rond in het publiek. Daarop staat dat dit bezoek losjes gebaseerd is op In the Solitude of Cotton Fields (Dans la solitude des champs de coton), een toneelstuk uit 1985 van Bernard-Marie Koltès. Deze aanwijzing blijft even onopgemerkt in mijn hand liggen, maar zal later nog betekenis krijgen.


Er is veel om te ontrafelen, en het bezoek ontvouwt zich dan ook langzaam. Het zou kunnen dat sommigen gewoon genieten ¬van de beweging, de manier waarop de muziek in elkaar overvloeit, hoe dans de muziek volgt, soms abrupt, soms naadloos. Zelf zoek ik naar betekenis in de handelingen, in de gebaren, juist omdat ik het oorspronkelijke stuk niet ken. Maar ik raak gefascineerd. Er is een organisch gevoel, maar ook een ongemakkelijk gevoel: wat moet ik hier eigenlijk van maken?


Harrell noemt dit project “process art” omdat het geen afgewerkte voorstelling is. Het is een onderdeel van een groter geheel, een reeks momentopnames waarin wordt geëxperimenteerd met Butoh, een Japanse dansbeweging uit de jaren vijftig. Het project onderzoekt de mogelijkheden van het lichaam, passend binnen het festivalthema van dans, beweging en het kwetsbare lichaam. Binnen dit kader speelt Harrell met deze Butoh, dat fysieke expressie centraal stelt en zowel performers als publiek aan het denken zet.


Naarmate het bezoek vordert, wisselen de twee vrouwen van kleding, gaan ze van het begroeten naar het onderzoeken van de krijtcirkel. Ze vegen de rand uit met hun voeten en vervagen zo de grens tussen performer en toeschouwer. Hun bewegingen worden soms wankel, alsof ze dronken zijn; hun ogen draaien weg, ze trekken gezichten, hun lichamen lijken bijna in te storten. Ze tarten de grens van de cirkel, betreden het midden zelden, enkel om naar de andere kant over te steken. Soms zoeken ze contact met elkaar, soms blijven ze op zichzelf. Soms plagen of imiteren ze elkaar, en dan poseren ze weer als modellen op een catwalk. Maar toch keren ze steeds terug - naar elkaar en naar ons - op zoek naar verbinding.


Hun bewegingen, ogenschijnlijk willekeurig maar gecontroleerd, doen denken aan Trisha Brown en haar postmoderne dansstijl, waarin het lichaam en de beweging zelf centraal staan. Er wordt geen woord gesproken. En toch wordt alles verteld, via beweging en sterke gezichtsuitdrukkingen, die soms een lach ¬opwekken bij het publiek.


Later thuis, terwijl ik het bezoek laat bezinken, zoek ik In the Solitude of Cotton Fields op. En dan begin ik het me te realiseren. Het toneelstuk waarop dit bezoek losjes gebaseerd is, toont een ontmoeting tussen twee vreemden : de Cliënt en de Dealer. Ze moeten een uitwisseling aangaan, balancerend tussen macht, kwetsbaarheid en taal. Hun interactie is niet alleen gebaseerd op noodzaak, maar op verlangen.


In Harrells versie lijken de performers minder bezig met iets van elkaar nodig hebben, en meer met het uitdrukken van verlangen an sich. Ze blijven dicht bij het publiek, ze zoeken vaak oogcontact, maar ze raken elkaar nauwelijks aan en lijken zich vaak niet bewust te zijn van elkaars aanwezigheid. In tegenstelling tot wat ik me voorstel bij het oorspronkelijke toneelstuk, zijn identiteiten hier vloeibaar en is het nooit duidelijk wie wie is, of of ze überhaupt personages zijn. Deze dubbelzinnigheid lijkt opzettelijk, alsof het weigeren van vaste betekenis precies de kern vormt. Net zoals de muziek en de krijtcirkel, blijft alles in beweging.


Verlangen is hier niet gericht op bezit. Het gaat niet om verkrijgen, maar om proberen te bereiken; om de ruimte tussen lichamen en de spanning die daarin ontstaat. Het wordt eerder gevoeld dan vervuld, eerder aangehouden dan opgelost. De performers, met hun lichamen tot het uiterste gebruikt, lijken nooit rust te vinden. Ze spiegelen elkaars bewegingen en nemen ze over, soms extremer, soms speels, soms alsof ze elkaar willen worden. Ze lijken niet in staat te geven of te ontvangen wat verlangd wordt, maar door deze intense fysieke uitwisseling wisselen ze toch iets uit, een gebaar, een fragment, een flits van herkenning.


In deze context wordt het lichaam een plek van projectie en verzet. Het wordt gefetisjeerd, ineenstortend, uitgerekt. Wat het verhaal ook is dat er eventueel in verborgen zit, het eindigt niet wanneer de voorstelling eindigt. Het verhaal blijft hangen in het lichaam, in het geheugen, in de blik van de toeschouwer. Harrell biedt geen conclusie, slechts een uitnodiging om steeds opnieuw terug te keren, voor nog een fragmentje van het geheel.


Fin.