Dit is een voorstelling uit het archief van Holland Festival
De Camaratabeweging van Florence, die onder leiding stond van Graaf Bardi, stelde zich omstreeks 1570 ten doel: de muziek van de Griekse tradities van Aischylos, Euripides etc. te hervinden. Dit hervinden bestond niet uit: het trachten opsporen van teksten over muziekbeoefeningen uit de klassieke oudheid en evenmin uit het snuffelen naar muzieknotatie uit die lang vervlogen tijd in bibliotheken.
Beide elementen immers waren bekend, slechts de interpretatie ervan, het ontcijferen, was het grote probleem. Uitgaande van een uitspraak van Plato die zegt: tekst is het allerbelangrijkste in een compositie, daarna volt ritme en pas tenslotte de melodie, ging men fantaseren. Het gevolg was het ontstaan van de monodie, met daaraan gekoppeld het basso continuospel en de opera.
De monodische compositietrant omtrent 1600 zou men kunnen omschrijven als het schrijven van zangstukken veelal voor één stem met begeleiding van de basso continuo. In deze stijl valt alle aandacht op de tekst. Alle emoties die in de tekst opgesloten liggen moeten door de componist stuk voor stuk muzikaal worden benut. Het gevolg is dat ‘liederen’ in deze stijl geschreven veelal een perfecte eenheid van tekstinterpretatie en muzikale expressie tonen.
In Italië waar deze stijl ontstond zal een componist dan ook zelden bij een coupletlied ieder couplet hetzelfde melodietje geven. Ieder vers krijgt zijn eigen versieringen om de nieuwe kernwoorden van de tekst optimaal weer te geven. In Engeland daarentegen wordt er van een zanger verwacht, dat hij zelf en niet de componist, à l’improviste, deze versieringen toevoegt om hetzelfde effect te krijgen.
In beide gevallen berust er een grote verantwoording bij de zanger: bij de Italiaans werken moet hij immers, de hem zo autoritair opgelegde veranderingen en versieringen van de melodie zo muzikaal interpreteren, dat de toehoorder gelooft dat het de emoties van de zanger zijn, die hem in een gloed van versieringen, vertragingen en versnellingen, zuchten en uitroepen doet uitbarsten. In Engeland kan de zanger zijn eigen ‘versieringen’ en omspelingen maken; ze zijn evenwel slechts dan ter zake doende als ze het hoge niveau van de compositietrant nog verhogen.
Dat experimenten in harmonische zin en ritme hiertoe van groot belang zijn, wordt afdoende gedemonstreerd in het nu volgende programma.
Programma
Programma I:
John Dowland – Come again
John Dowland – Tell me, true Love
John Dowland – A Fancy-luit solo
John Dowland – In darkness let me dwell
Programma II:
William Byrd – My ladye nevells growndne
William Byrd – My mistress had a little dog
William Byrd – Walsingham-variaties
William Byrd – Virginaalsolo
William Byrd – Clavecymbel solo
Programma III:
Thomas Campian – Never weather-beaten sail
Robert Johnson – Fantasia-luit solo
Henry Lawes – No reprieve
Thomas Morley – It was a lover and his lasse
Pauze
Programma IV:
Orazio Vecchi – So ben mi c’ha bon tempo
Sigismondo d’India – Piangono al pianger mio
Sigismondo d’India – Cruda Amarilli
Giovanni Picchi – Ballo alla polacca
Clavecymbel solo
Girolamo Frescobaldi – Se l’aura spira
Giovanni G. Kapsperger – Toccata I
Luit solo
Giovanni G. Kapsperger – Io amo, io ardo, io moro
Giovanni Picchi – Passamezzo
Klavecimbel solo
Sigismondo d’India – Vorrei baciarti
Sigismondo d’India – Tu parti ai lasso
Antonio Brunelli – Accorta lusinghiera
CREDITS
- muziek
- John Dowland, William Byrd, Thomas Campian, Robert Johnson, Henry Lawes, Thomas Morley, Orazio Vecchi, Sigismondo d’India, Giovanni Picchi, Girolamo Frescobaldi, Giovanni G. Kapsperger, Antonio Brunelli
- countertenor
- René Jacobs
- klavecimbel/virginaal
- Ton Koopman
- luit
- Toyohiko Satoh